Passend dovenonderwijs

W&G 02-2013 Het begon allemaal met de ingezonden brief van Jeroen Roosen in het decembernummer  met ernstige klachten over de kwaliteit van het onderwijs.Dat leverde een stroom van reacties op. In een volgend nummer analyseerde Yassine Ellen Nauta de situatie op basis van ervaringen van een paar (oud)leerlingen van Effatha. Ook dat artikel riep talloze reacties op. Veel mensen herkenden zich in de klachten, zowel (oud)leerlingen die vonden dat het niveau hoger kon, CI-jongeren die de gebarentaal op latere leeftijd pas hadden geleerd, als ook ouders die gehoord wilden worden. In deze afl evering een ‘tussenstand’ van de belangrijkste discussiepunten door Yassine.
In de reacties die zijn losgebarsten na de vorige publicaties in W&G, worden allereerst veel vraagtekens gesteld bij de kwaliteit van sommige docenten in het dovenonderwijs. Zo klagen meerdere ouders dat docenten die niet gebarentaalvaardig zijn als ze voor de klas komen. Dit heeft vervelende gevolgen, zowel voor de docent als voor de leerlingen. De stof wordt niet in de klas: niet begrepen worden en niet begrijpen. Een ouder mailde bijvoorbeeld over zo’n situatie twee jaar geleden op één van de Kentalis-scholen. Zijn dochter kon een nieuwe docent niet goed kon volgen, waardoor er een cruciaal deel van de leerstof verloren ging. De docent vertelde de ouder: “bij mijn aanstelling wist ik evenveel over doven als de gemiddelde horende Nederlander.” Zoals wij allemaal weten uit ervaring, is dit schrikbarend weinig. goed overgebracht. Er ontstaat irritatie tussen de beide partijen nig. Deze ouder liet het er niet bij zitten en deed navraag bij de school. Die liet weten dat de docent werd bijgestaan door een dove collega. Na de klachten van de ouders is die steun intensiever geworden.
De directie meldde vervolgens dat er plannen zijn om de werkzaamheden van medewerkers in te delen naar de gebarentaal niveaus die daarvoor nodig zijn. “Binnen Kentalis zullen de functies van de diverse medewerkers worden gekoppeld aan gebarentaal niveaus. Daar worden de opleidingen in gebarentaal ook weer op aangepast. Hiervoor zal extra leermateriaal ontwikkeld worden om de medewerkers op het hoogste niveau te kunnen laten functioneren. Per medewerker wordt gekeken of hij of zij het niveau heeft behaald dat bij de functie hoort en wat nog nodig is om het gewenste niveau te bereiken.” Deze structuur wordt het Europees Referentie Kader (ERK) genoemd en is oorspronkelijk ontwikkeld voor (Europese) gesproken talen. Arie Terpstra die bij Guyot werkt, is bezig dit voor de Nederlandse Gebarentaal te realiseren.

Taalvaardigheid

Dat klinkt allemaal heel mooi, maar voorlopig blijven situaties als hierboven zich voordoen. Van verschillende ouders kreeg ik hierover reacties. Deze gaan over alle dovenscholen en zijn zeker niet beperkt tot Effatha, waar Jeroen Roosen’s brief over ging. Als het gebarentaal niveau van de leerkrachten een probleem is, waarom worden vacatures dan niet gegund worden aan gebarentaalvaardige docenten of dove docenten die begrijpen hoe de dove leerlingen denken? Zij zullen beter in staat zijn hen op een goede en begrijpelijke manier les te geven. Het blijkt dat vacatures op de website van Kentalis worden gepost, maar dat er (bijna?) geen doven solliciteren. Als er een niet-gebarentalige of onervaren horende zich aanmeldt die verder wel de juiste papieren in bezit heeft, dan neemt Kentalis hem/haar aan. Daar komt ook bij dat sommige vacatures alleen intern worden vervuld. Dan mogen alleen mensen solliciteren die al bij Kentalis werken. Maar wat weegt hier zwaarder: dat de leerlingen gebarentaal te leren.

Wet passend onderwijs

Voor de overige grote groep ‘gewone’ dove leerlingen, besluit een Commissie van Onderzoek (CVO) of deze op hun plek zijn in cluster 2 (speciaal onderwijs voor auditief en/of communicatief beperkte leerlingen). Voor cluster 2 leerlingen zijn drie verschillende ‘arrangementen’ bedacht: intensief, medium en licht. Intensief betekent dat de leerling naar het dovenonderwijs gaat of in een groep komt met dezelfde onderwijsbehoeften in het regulier onderwijs. Medium betekent dat een leerling naar het regulier onderwijs gaat. Afhankelijk van de onderwijsbehoefte krijgt die leerling bepaalde ondersteuning in zijn of haar situatie. Dan is er tenslotte het lichte arrangement. De leerling gaat dan naar het regulier onderwijs en ontvangt alleen ambulante ondersteuning. De CVO stelt de onderwijsbehoefte vast en bepaalt ook bij welk arrangement de leerling hoort. Ook bepaalt die of er een tolkvoorziening moet komen en welk pakket onderwijsondersteuning nodig is.

Gebarentaal

Het is de vraag welke status gebarentaal krijgt in zo’n reguliere onderwijs setting. Wordt er realistisch gekeken naar de taalbehoefte van de leerlingen? In een onlangs uitgebrachte brochure van stichting Siméa1 over de herinrichting staat te lezen dat de CVO eventueel de tolkvoorziening bepaalt. Het woord ‘eventueel’ klinkt niet bemoedigend. Vaak is men geneigd te kiezen voor de gesproken taal, omdat gedacht wordt dat gebarentaal ‘niet nodig’ is. Maar er zijn nog andere vragen: Welke experts zitten er in de CVO die straks het lot van de cluster 2 leerlingen bepalen? Als het hele ERK project afgerond is, heeft de gebarentalige leerling er dan nog iets aan? Kentalis werkt hier al een aantal jaren aan, maar is het project na 2014 alleen van toepassing voor de medewerkers op de dovenscholen? Hoe zit het met de leerlingen die in een licht of medium arrangement geïntegreerd zijn in het regulier onderwijs? Wordt er ook serieus gekeken naar het gebarentaal niveau van bijvoorbeeld een ambulante begeleider of zal deze maar worden aangenomen op grond van de juiste papieren? Op de vraag wat voor gevolgen de wet heeft voor het dovenonderwijs, is niemand in staat een antwoord te geven dat duidelijkheid schept. Integendeel, zelfs onder de Kentalismedewerkers zijn de zorgen groot en tijdens workshops zijn er meer vragen dan antwoorden: “Wat heeft dit voor gevolgen voor de sociaal emotionele ontwikkeling van de leerlingen? Krijgen ze wel genoeg aandacht van de docenten? Is een docent op de horende scholen wel bevoegd genoeg om een dove leerling onderwijs te geven? Hoe passen de dove leerlingen tussen de horenden?” Niemand weet hoe het zal uitpakken. De leerlingen worden op een onbekend pad gestuurd. De wens schijnt te zijn dat dove leerlingen in het medium arrangement les krijgen van een gebarentalige docent. Maar als er een mix is van horende en dove leerlingen in een klas, dan is het de vraag hoe dat eruit ziet. Verder zouden de reguliere scholen nog niet klaar zijn voor deze integratietrajecten. Intussen moeten de drie arrangementen sowieso nog uitgewerkt worden, terwijl het hele plan klaar moet zijn in 2014. In juni al zou moeten worden gekeken bij welk arrangement elke leerling past. De leerlingen die al op dovenscholen zitten mogen hun schooltijd daar wel afmaken. Voor de volgende lichting bestaat dus grote onzekerheid voor de ouders en voor de leerlingen.

Onderzoek

We zitten dus in een situatie waarin er grote zorgen zijn over de kwaliteit van het huidige dovenonderwijs. Intussen wordt een wet ingevoerd die in eerste instantie bedoeld is als een bezuinigingsoperatie en die veel vragen en onzekerheden oproept. Integratie lijkt een toverwoord, maar waarom en hoe het gaat met leerlingen die integreren? Onlangs promoveerde Nina Wolters op een onderzoek over dove en slechthorende leerlingen (met en zonder CI) in het speciaal en in het regulier onderwijs.2 Zij onderzocht de populariteit en acceptatie van deze leerlingen. Haar bevindingen zijn interessant, maar laten niet zo’n positief beeld zien. Dove en slechthorende leerlingen bleken niet zo populair zijn in het regulier anders uitpakken dan iedereen hoopt.

Mentaliteit

Wat mij betreft is alles in deze hele discussie een zaak van mentaliteit. Hoe er wordt gedacht over doven, heeft gevolgen voor het doen en laten in de maatschappij. Dus ook voor het onderwijs, of het nou regulier of speciaal is. Hoe kunnen wij met elkaar omgaan en elkaar accepteren als gelijken? Het klinkt zo simpel en het kan ook echt. Als je integratie een succes wilt maken, moet het veel breder worden aangepakt. Laat leerlingen al heel vroeg, in de kinderdagverblijven en op de kleuterschool, kennismaken met mensen met verschillend geloof, verschillende handicaps, culturen, etc. Laat ook verschillende mensen hen lesgeven of als gastdocent in de klas komen. Zo kunnen de kinderen ook kennismaken met doven. Als dat een normale zaak wordt, is de kans groot dat kinderen dat zelf ook zo gaan voelen. Het is dan minder ‘eng’ om met een dove te communiceren, of met een persoon die anders is dan jij. Vroeger heb ik zelf alleen maar op dovenscholen gezeten. Maar mijn buurt kende ik heel goed en ik stapte zelf op horende kinderen af om vriendjes mee te worden. Toen ik acht was, had ik een Marokkaans meisje als klasgenote. Ze had heel lang gitzwart haar, in een vlecht. Ik leerde van haar waar de rode henna op haar handen voor diende. Ik vond die andere cultuur heel interessant en kwam vaak bij haar thuis over de vloer. Ik mocht zelfs met het gezin mee naar Marokko toen ik 17 was. Ik leerde al heel vroeg dat er verschillende culturen zijn. Dat betekent niet dat je het per se met elkaar eens moet zijn. Het gaat erom dat je elkaar begrijpt en je elkaar in waarde laat. Dan hadden wij nog een leraar die ons vertelde dat hij alleen dol op mannen was, toen wij hem plaagden met een vrouwelijke collega. Ik was tien en vond het niet eens zo raar. De klas stelde meteen nieuwsgierige vragen. En sindsdien wist ik dat homo’s, Marokkanen en doven één pot nat waren. Waarom doen we moeilijk tegenover mensen die anders zijn? Een andere mentaliteit is hier juist de sleutel: Laten wij het woord “moeilijk” niet meer gebruiken. Het is juist ‘anders’, ‘uitdagend’, ‘interessant’, of zelfs maar ‘normaal’!
Door: Yassine
1 zie www.simea.nl meer informatie ook op
www.passendonderwijs.nl
2 Wolters, N. (2013). Social participation of deaf youth in
school: Predictors and consequences of acceptance and
popularity of deaf early adolescents before and after a major
school transition. Proefschrift Radboud Universiteit Nijmegen.